Arrest Hof van Beroep Brussel

Arrest Hof van Beroep Brussel

In een zaak die ons kantoor behartigde werd een procedure gevoerd door de Orde van Architecten ten aanzien van een particulier zijnde niet-architect die zelf wenste over te gaan tot het opmaken van plans en de controle op de uitvoering van de werken van zijn eigen woning.

Betrokkene baseerde zich hiervoor op Artikel 4 van de wet van 20 februari 1939.

Zoals in een voorgaand artikel reeds uitgelegd is de medewerking van een architect noodzakelijk voor een aantal werken die omschreven zijn.

Hierop is echter een afwijking voorzien die kan aangevraagd worden bij de gouverneur van de provincie waar de woning wordt opgericht en waar de werken plaats zullen hebben.

De gouverneur van de provincie Vlaams Brabant had effectief machtiging in casu verleend aan de betrokkene omdat deze enerzijds een studieprogramma had doorgelopen en anderzijds werkzaamheden had uitgevoerd waardoor hij voldoende kennis en bekwaamheid had voor het opmaken van plannen en voor het houden van toezicht.

De Orde van Architecten had echter een procedure in kortgeding opgestart waarbij de gouverneur betrokken was en de betrokken gemeente maar niet de bouwheer. Men had bekomen dat de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg in kortgeding bevel had gegeven aan de gouverneur en de gemeente om erop toe te zien dat er geen verdere uitvoering werd gegeven aan de machtiging van de gouverneur.

De Orde van Architecten had nagelaten de betrokken persoon in de procedure te betrekken.

Deze heeft vervolgens een derdenverzet aangetekend en de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel werd opnieuw gevat.

Bij gemotiveerde beschikking van 24 september 2008 nam deze kennis van het standpunt van de bouwheer en werd de eerste beschikking hervormd. De rechter stelde dat de weerhouden motieven van de gouverneur op het eerste zicht niet kennelijk onredelijk of onwettig waren. Ook al had de betrokkene geen diploma van architect, toch bezat hij de nodige kennis en beroepservaring.

De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg stelde bovendien dat het niet aan de rechterlijke macht behoort om in deze omstandigheden een ander feitelijke appreciatie te weerhouden, evenmin kan de rechtbank zich in de plaats van het bestuur stellen wat een schending van de scheiding der machten zou uitmaken.

In beroep bevestigde het Hof van Beroep dat de betrokken bouwheer lange ervaring bezat in de bouwsector waarbij hij een eerste opleiding genoot bij zijn schoonvader, vervolgens zelf gedurende 12 jaar als zelfstandige aannemer actief was en vervolgens voor onbepaalde tijd aangeworven was als kwaliteitsinspecteur bij een woningbouwfirma. Op die manier was hij verantwoordelijk voor het opvolgen van verschillende werven in het Vlaamse Gewest.

Het Hof van Beroep stelt dan ook:

uit deze elementen heeft de provinciegouverneur wettig kunnen besluiten dat de heer (…) over voldoende kennis en ervaring beschikte om de plannen van een eigen ééngezinswoning op te stellen en om de werken te controleren”.

Het hoger beroep werd afgewezen, het concrete gevolg is dat de betrokken bouwheer zelf zijn plans mocht opstellen en zelf toezicht mocht houden op de uitvoering van de werken.