De pauliaanse vordering

De pauliaanse vordering

Volgens Art. 1167 B.W. kunnen schuldeisers opkomen tegen handelingen die hun schuldenaar heeft verricht met het enkele doel om de schuldeisers te benadelen.

Een schuldeiser moet zich dergelijk benadelend contract dus niet laten tegenwerpen.

Na de toewijzing van de pauliaanse vordering, wordt de betwiste handeling niet ongeldig verklaard; zij wordt alleen niet-tegenstelbaar verklaard aan de schuldeiser. Deze mag ten aanzien van de debiteur (en diens contractspartij) handelen alsof de gewraakte handeling niet bestaat.

Tegenover derden blijft de rechtshandeling haar uitwerking nochtans wel behouden.

Er zijn wel enkele voorwaarden verbonden opdat er sprake is van een pauliaanse vordering.

  • De schuldeiser dient een vordering te hebben die al eerder bestond dan de aangevochten handeling.
  • De handeling van de schuldenaar moet aanleiding geven tot een verarming van de schuldeiser of moet zijn verhaalsmogelijkheden hebben beperkt.
  • Er moet bedrog zijn bij de debiteur, al wordt dit ruim geïnterpreteerd: het volstaat dat de schuldenaar wist dat hij zichzelf verarmde of de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser beperkte.
  • De persoon met wie de schuldenaar een overeenkomst heeft gesloten, moet te kwader trouw zijn als de overeenkomst onder bezwarende titel is. Is deze om niet, dan maakt het niet uit of de tegenpartij te goeder trouw is of niet en dan is de overeenkomst hoe dan ook niet-tegenstelbaar aan de schuldeiser.