Geschilpartijen die bekwaam of bevoegd zijn om een dading aan te gaan, kunnen stipuleren om op een onafhankelijke en onpartijdige derde beroep te doen om hun geschil over een bepaalde rechtsbetrekking waarover een dading mag worden aangegaan, buitengerechtelijk te laten oplossen of te beslechten in een arbitrale procedure waarvan zij in beginsel zelf de regels vaststellen.
De arbitrageovereenkomst kan in twee vormen verschijnen: enerzijds het compromis dat gesloten wordt na het ontstaan van het geschil en anderzijds het beding dat aangegaan wordt voor toekomstige geschillen.
Het betreft in principe een geschreven overeenkomst die enkel gericht is op de oplossing of beslechting van het geschil.
Een arbitrageovereenkomst stelt de overheidsrechter niet volledig buiten spel.
Slechts op een in limine litis voorgedragen exceptie van een partij verklaart de overheidsrechter voor wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, zich zonder rechtsmacht om daarvan kennis te nemen[1].
Hij moet zich nochtans wel over de grond van de zaak uitspreken wanneer blijkt dat er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze geëindigd is[2].
Zijn rechtsmacht om voorlopige of bewarende maatregelen te bevelen blijft in zijn geheel gelden.
De partij die een beroep doet op de kortgedingrechter, doet allerminst afstand van de arbitrageprocedure.
[1] art. 568, 590, 1679.1 Ger.W.
[2] art. 1679.1 Ger.W.