De draagwijdte van de milieust...

De draagwijdte van de milieustakingsvordering

In 1993 voorzag de federale wetgever de mogelijkheid om op te komen tegen dreigende schade aan het leefmilieu, door het instellen van een zogenaamde milieustakingsvordering. Deze vordering kan worden ingesteld door de Procureur des Konings, een administratieve overheid of een VZW bij de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg, die ze behandelt in een procedure zoals in kort geding.

De wet van 12 januari 1993 voorzag aldus niet rechtstreeks de mogelijkheid voor een natuurlijke persoon om dergelijke vordering in te stellen. Soms kwam het echter voor dat alerte rechtsonderhorigen inbreuken op het leefmilieu vaststelden, terwijl de bevoegde overheden nalieten hiertegen op te treden.

Het artikel 194 van het Gemeentedecreet kwam aan deze lacune echter tegemoet. Dit artikel voorziet de mogelijkheid voor een inwoner van een gemeente om, bij stilzitten van een gemeentelijk orgaan, dit orgaan in rechte te vertegenwoordigen. In combinatie met de wet van 12 januari 1993 kon een rechtsonderhorige aldus, na aanmanen van de lokale bestuursorganen, namens de overheid een stakingsvordering inleiden, met als doel schade aan het leefmilieu te voorkomen of in te perken.

Indien een inwoner op correcte wijze van deze mogelijkheid gebruik maakte, en een uitspraak bekwam waarin de staking van een bepaalde schadelijke gedraging wordt bevolen, heerste er echter onzekerheid omtrent de mogelijkheden van de inwoner om deze uitspraak uit te voeren. De vraag stelde zich immers of mogelijkheid van de inwoner om een democratisch verkozen orgaan zoals de gemeenteraad of een uitvoerend orgaan zoals het college van burgemeester en schepenen te vertegenwoordigen zo ver reikte dat de inwoner een rechterlijke uitspraak in naam van het vertegenwoordigde orgaan kan laten uitvoeren.

Het Hof van Beroep te Brussel heeft zich op 5 december 2017 over dit punt uitgesproken, in een arrest met rolnummer 2016/AR/833.

Het Hof is van mening dat een inwoner die in naam van een administratieve overheid een uitspraak bekomt, eveneens de partij is die deze uitspraak kan doen naleven, met inbegrip van het invorderen van eventuele verbeurte dwangsommen. De inwoner heeft immers de oorspronkelijke vordering niet in eigen naam ingesteld, maar in naam van de administratieve overheid, zodat eventuele uitvoeringsdaden eveneens in naam van deze overheid gesteld kunnen worden.

Het Hof wijst op het feit dat de inwoner in de procedure niet in eigen naam, noch voor eigen rekening optreedt, waardoor er ook een belang bij het afdwingen van de naleving van een gerechtelijke uitspraak in hoofde van de vertegenwoordigde overheid bestaat. Of de inwoner zelf belang heeft bij de naleving van de uitspraak door de in het ongelijk gestelde partij doet hieraan volgens het Hof geen afbreuk.

Het Hof stelt duidelijk dat een gerechtelijke uitspraak een uitvoerbare titel vormt, die moet kunnen worden uitgevoerd door de partij die de veroordeling ook heeft bekomen. De bodemrechter heeft immers gewild dat zijn beslissing zou worden nageleefd, en heeft hieraan eventueel uitvoeringsmodaliteiten gekoppeld. In het andere geval riskeert de uitspraak, bij gebreke aan vrijwillige naleving, dode letter te blijven.

Het Hof erkent anderzijds dat voorgaande invulling van het artikel 194 van het Gemeentedecreet ervoor zorgt dat rechtsvorderingen ingesteld door het orgaan van de overheid onderworpen zijn aan democratische controle, terwijl rechtsvorderingen die door een inwoner worden ingesteld, gebruik makend van artikel 194 Gemeentedecreet, aan deze controle ontsnappen. Ze besloot daarop het Grondwettelijk Hof te verzoeken zich uit te spreken over de grondwettigheid van dit verschil in behandeling.

Wordt vervolgd.