De inschrijving van hypotheken...

De inschrijving van hypotheken en het faillissementsrecht

Art. 19, eerste lid Faill.W. vermeldt dat geen hypotheken meer rechtsgeldig kunnen ingeschreven worden na faillissement, d.w.z. vanaf 00 u. van de dag waarop het faillissement is uitgesproken[1]. Elke inschrijving strijdig hiermee is van rechtswege nietig. De nietigverklaring van de inschrijving gedaan na het faillissement betreft desalniettemin niet de hernieuwing van vroegere geldig gedane inschrijvingen, noch de bijkomende inschrijving voor interesten.

Deze regel van art. 19, eerste lid Faill.W. is in principe van toepassing op alle soorten hypotheken, zowel de wettelijke, de conventionele als de testamentaire hypotheken.

De toepassing van art. 19, eerste lid Faill.W. kent niettemin twee belangrijke uitzonderingen.

  1. Art. 57 Faill.W. verstrekt aan de curator van het faillissement een wettelijke hypotheek op alle onroerende goederen van de gefailleerde in het belang van de massa van de schuldeisers[2]. Het is vanzelfsprekend dat deze hypotheek slechts kan worden ingeschreven na het faillissement.
  2. De tweede uitzondering slaat op de wettelijke hypotheken voor fiscale en sociale schulden.
    De Wet van 20 juli 1978 verklaart art. 19 Faill.W. expliciet niet van toepassing op de wettelijke hypotheek van de ontvanger der directe belastingen voor zover de belastingen waren opgenomen in kohieren die uitvoerbaar waren verklaard voor het vonnis van faillietverklaring (art. 427, derde lid W.I.B.[3]).
    Deze bepaling moet restrictief worden geïnterpreteerd en kan niet worden uitgebreid tot andere gevallen van samenloop.
    Door de Wet van 3 juli 2005 werd het gebruik van art. 19 Faill.W. uitgesloten voor de wettelijke hypotheek voor de sociale zekerheidsbijdragen (art. 41 ter §3 tweede lid R.S.Z.-wet).
    Hetzelfde deed zich voor na de Wet van 20 juli 2005 in art. 16 bis §3 tweede lid K.B.nr.38 van 27 juli 1967 betreffende het sociaal statuut der zelfstandigen[4].

[1] Art. 19 Faill.W.: De rechten van hypotheek en van voorrecht die op geldige wijze verkregen zijn, kunnen ingeschreven worden tot de dag van het vonnis van faillietverklaring.
[2] Art. 57 Faill.W.:Te rekenen van hun ambtsaanvaarding zijn de curators op hun persoonlijke aansprakelijkheid gehouden alle handelingen te verrichten tot bewaring van de rechten van de gefailleerde tegen zijn schuldenaars. Zij zijn eveneens gehouden inschrijving te vorderen van de hypotheken op de onroerende goederen van de schuldenaars van de gefailleerde, indien deze het niet heeft gevorderd.
Zij zijn bovendien verplicht inschrijving te nemen op de onroerende goederen van de gefailleerde, waarvan zij het bestaan kennen. Bedoelde inschrijvingen worden ten name van de boedel genomen door de curators, die bij hun borderel een kopie van het faillissementsvonnis voegen als bewijs van hun benoeming.
[3] Art. 427 W.I.B. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de met de invordering belaste ontvanger.
Behalve in het geval dat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren en onverminderd de artikelen 433 tot 442, mag de inschrijving slechts gevorderd worden vanaf de vervaldag van de gewaarborgde belastingen.
In afwijking van het tweede lid kan op de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing een hypothecaire inschrijving worden genomen vanaf de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier.
Artikel 19 van de faillissementswet, is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat betreft de belastingen opgenomen in kohieren die vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar werden verklaard.
[4] Artikel 13bis § 3 K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 betreffende het sociaal statuut der zelfstandigen.
De vorderingen tot terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen verjaren na vijf jaar te rekenen vanaf de 1e januari van het jaar dat volgt op datgene waarin de onverschuldigde bijdragen werden betaald.
De verjaring wordt gestuit:
1°op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
2°met een aangetekende brief door de betrokkene gericht aan het organisme dat de bijdragen heeft geïnd en waarbij hij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdragen vordert.
De Koning bepaalt wanneer de verjaringstermijn ingaat wat de terugbetaling van ten onrechte betaalde bijdragen betreft na regularisatie in de gevallen bedoeld in 5[artikel 13bis, § 1]5, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat deze verjaringstermijn langer is dan deze die geldt in geval van opvordering van regularisatiebijdragen.
De Koning kan uitzonderingen op de verjaringstermijn vaststellen voor vorderingen tot terugbetaling van na 30 juni 1983 onverschuldigd betaalde bijdragen wanneer het laattijdig karakter van de vordering tot terugbetaling niet te wijten is aan de zelfstandige.