Doordat het Belgisch strafrecht een schuldstrafrecht is, kan men enkel gestraft worden wanneer men schuldig wordt bevonden. Enkel mensen die schuldbekwaam zijn, kunnen strafrechterlijk worden gesanctioneerd omdat ze het plegen van strafbare gedragingen bewust kunnen vermijden. Artikel 71 Sw. stelt dan ook dat er geen sprake kan zijn van een misdrijf wanneer de beschuldigde of beklaagde op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid was.
De wetgever was in 1930 van oordeel dat de geestesgestoorde delinquenten uit het strafrechterlijk systeem moesten worden gehaald en aan een specifiek regime, namelijk de internering, dienden te worden onderworpen. De internering werd dan ook niet aanzien als een straf maar eerder als een beveiligingsmaatregel met een dubbel doel. Enerzijds werd de bescherming van de maatschappij tegen de geestesgestoorde delinquent vooropgesteld terwijl het anderzijds eveneens de bedoeling was om de geesteszieke tijdens de internering te behandelen met het oog op zijn reïntegratie in de maatschappij.
Vandaag de dag kunnen de onderzoeksgerechten of de vonnisgerechten, op basis van artikel 7 van de Wet tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers van 1 juli 1964 (WBM), de internering gelasten van een verdachte of een beklaagde die een misdaad of wanbedrijf heeft gepleegd en verkeert in een staat van krankzinnigheid, een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden.
De internering zal in de praktijk pas worden opgelegd na een observatie en een grondig psychiatrisch onderzoek van de verdachte door een deskundige-psychiater. Deze psychiater zal nagaan of de betrokkene al dan niet toerekeningsvatbaar en sociaal gevaarlijk is. Hij zal dan een advies geven aan de rechter die hem heeft aangesteld.
Wanneer de internering is uitgesproken zal de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) bevoegd zijn voor de verdere uitvoering ervan.
Aangezien het niet duidelijk is hoelang de betrokkene aan zijn geestesstoornis zal leiden, is de internering van onbepaalde duur. De geïnterneerde of zijn advocaat kan echter wel een verzoek tot invrijheidsstelling indienen. Dit verzoek zal enkel worden ingewilligd wanneer de toestand van de geïnterneerde voldoende verbeterd is en alle voorwaarden voor zijn reclassering vervuld zijn. Wanneer het verzoek niet wordt ingewilligd kan er tegen de beslissing beroep worden aangetekend.
Door een tekort aan financiële middelen blijkt echter dat de geïnterneerden vandaag de dag al te vaak in onaangepaste omstandigheden in de gevangenissen of inrichtingen ter bescherming van de maatschappij verblijven, waardoor hun geestestoestand er steeds meer op achteruit gaat en hun kans op een reïntegratie in de maatschappij op die manier wordt verkleind.
De wetgever heeft dan ook gepoogd door middel van de Wet van 21 april 2007 (nog niet in werking getreden) hierin enigszins verbetering in te brengen. Of deze wet en de daarbij horende beleidskeuzes en praktische maatregelen de gewenste uitwerkingen zullen krijgen, zal de toekomst nog verder moeten uitwijzen.