De onmiddellijke aanhouding is niet te beschouwen als een maatregel van uitvoering van de straf, maar is daarentegen een preventieve veiligheidsmaatregel die gelijk te stellen is met de voorlopige hechtenis.
Door de onmiddellijke aanhouding wordt een mogelijkheid gecreëerd waardoor een veroordeelde die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt uit hoofde van een feit waarvoor hij wordt veroordeeld, na de uitspraak onmiddellijk van zijn vrijheid kan worden beroofd, niettegenstaande eventueel een rechtsmiddel wordt aangewend tegen de veroordeling.
Daar een onmiddellijke aanhouding in elk geval, bij afwezigheid van hoger beroep of verzet, een beslissing in laatste aanleg is, is cassatieberoep mogelijk.
Als het gaat om een onmiddellijke aanhouding in eerste aanleg, en er dus geen voorziening in cassatie (mogelijk) is tegen de veroordeling zelf, kan het zijn dat een verbreking optreedt enkel van de onmiddellijke aanhouding.
Deze verbreking kan met verwijzing zijn, zodat de betrokkene aangehouden blijft tot de uitspraak van de verwijzingsrechter, of zonder verwijzing, in welk geval een invrijheidstelling volgt.
Als de voorziening in cassatie ook betrekking heeft op het eindarrest, onderzoekt het hof van cassatie eerst de voorziening tegen de eindbeslissing, en beslist het dat wanneer de voorziening tegen de veroordelende eindbeslissing wordt verworpen, het cassatieberoep tegen de onmiddellijke aanhouding alle belang of elke bestaansreden verliest.
De wet voorziet een mogelijkheid aan de onmiddellijk aangehoudene die tegen zijn veroordeling cassatieberoep heeft aangetekend, om een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling te vragen.