De vordering van de alimentati...

De vordering van de alimentatieschuldeiser krachtens artikel 1412 Ger.W.: wel of geen (super)voorrecht?

Wanneer een persoon in gebreke blijft de krachtens een rechterlijke beslissing of een aan de echtscheiding door onderlinge toestemming voorafgaande overeenkomst bepaald onderhoudsgeld te betalen, dan laat artikel 1412 Ger.W. de alimentatieschuldeiser toe om beslag te laten leggen op het volledige inkomen van de alimentatieschuldenaar.

Aldus kan de bij artikel 1409 Ger.W. voorziene beperking van de beslagbaarheid op de inkomsten uit arbeid niet aan de alimentatieschuldeiser worden tegengeworpen.

In de rechtsleer wordt deze vordering van de alimentatieschuldeiser dan ook vaak aangeduid als een ‘supervoorrecht’, doch deze term is verwarrend.

Immers, in de regel staat de schuldenaar met al zijn goederen in voor zijn schulden en wordt de prijs bij een verkoop verdeeld onder al zijn schuldeisers, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij er wettige redenen van voorrang bestaan.

Bedoeld worden de voorrechten en de hypotheken.

Welnu, hoewel de vordering van de alimentatieschuldeiser wordt aangeduid als ‘supervoorrecht’ , betekent dit niet dat het om een wettelijk voorrecht gaat, waardoor hij het recht zou hebben om bij voorrang op de andere schuldeisers betaling te verkrijgen.

Integendeel, de alimentatieschuldeiser wordt gelijkgeschakeld met een gewone chirografaire schuldeiser, zodat hij evenzeer slechts betaling zal krijgen naar evenredigheid van zijn vordering.

Artikel 1412 ger.W. kent hem enkel het recht toe om zich – niet boven doch – bij uitsluiting van elke andere schuldeiser te doen betalen uit het aan hem voorbehouden deel van het inkomen van zijn schuldenaar.

De alimentatieschuldeiser heeft dus geen algemeen voorrecht op de activa van zijn schuldenaar.

Tot besluit kan dan ook worden gesteld dat de term ‘supervoorrecht’ enigszins misleidend is.