Een ongeval met een spoorvoert...

Een ongeval met een spoorvoertuig – de plaats van het schadegeval (IV)

Art. 29bis WAM-wet bepaalt dat de vergoedingsregeling van toepassing is op de plaatsen bedoeld in art. 2 § 1 WAM-wet.

Art. 2 § 1 WAM-wet bepaalt:

“tot het verkeer op de openbare weg en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben er te komen, worden motorrijtuigen alleen toegelaten indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kunnen geven, gedekt is door een verzekeringsovereenkomst die aan de bepalingen van deze wet voldoet en waarvan de werking niet is geschorst.”

Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat aan het begrip verkeersongeval met motorrijtuigen die aan spoorstaven zijn gebonden een ruime interpretatie wordt gegeven.

Het is de bedoeling van de wetgever geweest om art. 29bis toepasselijk te maken ongeacht de plaats waar het ongeval zich heeft voorgedaan.

Hierdoor wordt het toepassingsgebied dan ook niet beperkt tot ongevallen die zich voordoen op de kruising van de eigen bedding met de openbare weg of op oversteekplaatsen.[1]

Dit blijkt trouwens uit het feit dat art. 29bis § 1 tweede lid niet verwijst naar art. 2 §1 WAM-wet.

Hier aangaande kan worden verwezen naar een arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 7 juni 2006 waarin dit uitdrukkelijk wordt bevestigd.[2]

In de praktijk betekent dit dat alle verkeersongevallen met aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen in aanmerking komen voor vergoeding.

 

[1] Par. St. Kamer 1999-2000, nr. 210/5, 8, 9, 10-11.

[2] Grondwettelijk Hof 7 juni 2006, R.W. 2006-07, 38.