Overeenkomstig art. 1446 en 1447 BW kan elke ex-echtgenoot – gehuwd onder het wettelijk stelsel – in de loop van de vereffeningsprocedure aan de rechtbank de toewijzing bij voorrang vragen van de gezinswoning, samen met de aanwezige huisraad.
Hierbij dient de rechter te beslissen met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere partij.
Het criterium van het gezinsbelang verwijst naar de wederzijdse morele en materiële belangen van de betrokken ex-partners en hun kinderen. Zo kan het verblijf van de kinderen en het uitoefenen van het beroep in de woning een doorslaggevend argument zijn.
Tevens moet de gezinswoning definitief worden toegewezen aan het slachtoffer van het partnergeweld, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden (bv. men oefent zijn beroep uit in de gezinswoning of het is in strijd met het belang van de minderjarige kinderen), en op voorwaarde dat deze de andere echtgenoot kan uitbetalen voor overname van de woning.
De echtgenoot die zich schuldig heeft gemaakt aan partnergeweld dient hiertoe veroordeeld te zijn geweest bij een definitieve beslissing of de beslissing die de echtscheiding uitspreekt, dient gebaseerd te zijn op dit partnergeweld.
Onder maatschappelijke belangen wordt verstaan dat de rechten van de schuldeiseres niet mogen worden benadeeld door de toewijzing.
Wanneer beide partijen een belang inroepen, moet de rechter oordelen wie van hen beiden een overwegend belang heeft.
Hierbij is het mogelijk dat de rechter rekening houdt met de feitelijke omstandigheden die aanwezig zijn op het ogenblik van de beslissing over de vordering tot toewijzing bij voorrang, maar die nog niet aanwezig waren op het ogenblik van het instellen van de eis tot echtscheiding.
Wanneer de rechter niet overtuigd is van de maatschappelijke en gezinsbelangen om het goed over te nemen of hij de belangen gelijkwaardig acht, is hij niet verplicht de preferentiële toewijzing aan één van beide ex-echtgenoten toe te staan. De rechter kan aldus de preferentiële toewijzing aan beiden weigeren en de openbare verkoop van het goed bevelen.
Zie: arrest van het Hof van Beroep Brussel d.d. 10/01/2017