Grondwettelijk Hof vernietigt ...

Grondwettelijk Hof vernietigt uitzonderingsbepaling Delcrederedienst

Delcredere betreft een onderneming opgericht door de federale wetgever die garanties en dekking verleent aan uitvoer van Belgische exportproducten naar buitenlandse en risicovolle markten. Zo werden in verleden grote infrastructuurprojecten maar ook wapenexport door de onderneming verzekerd.

De federale wetgever was van oordeel dat Delcredere in een zeer specifieke marktcontext opereert, waardoor ze ten aanzien van haar cliënten tot strikte vertrouwelijkheid gehouden is van de informatie die bij de totstandkoming van de verzekeringscontracten wordt uitgewisseld. Om dit niveau van confidentialiteit aan haar cliënten te kunnen aanbieden, achtte de federale wetgever noodzakelijk om wetgevend in te grijpen.

Op 24 april 2017 werd hiervoor de wet houdende diverse bepalingen inzake economie in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, waarbij een aantal wijzigingen werden aangebracht aan de wet van 31 augustus 1939 op de Nationale Delcrederedienst. Het art 82 van deze wet stelt dat de documenten die Delcredere ontvangt of zelf produceert bij uitvoeren van haar opdracht niet als bestuursdocumenten kunnen worden beschouwd, waardoor ze niet aan de principes van de openbaarheid van bestuur kunnen worden onderworpen. Deze wijziging zorgde er met andere woorden voor dat rechtsonderhorigen geen inzage meer konden verzoeken in de documenten van de onderneming.

Een aantal verenigingen, hierin bijgestaan door ons kantoor, ervaarden deze wijziging als een verregaande inperking op het recht op openbaarheid van bestuursdocumenten, zoals verankerd in artikel 32 van de Belgische Grondwet en verzochten het Grondwettelijk Hof om de bepaling te vernietigen. In het arrest buigt het Grondwettelijk Hof zich over een aantal punten van discussies die tussen partijen zijn ontstaan.

Het Hof vangt aan met de hoedanigheid van Delcredere te verduidelijken. De Ministerraad stelde immers dat Delcredere in de uitoefening van haar commerciële opdracht niet als administratieve overheid optreedt, waardoor ze niet beschikt over bestuursdocumenten, ofwel documenten die aan het grondwettelijk recht van openbaarheid van bestuur onderworpen zijn. Het Hof volgt deze redenering echter niet. Ze wijst op het feit dat de instelling bij wet werd opgericht, onderhavig is aan overheidstoezicht en taken van openbare dienst uitoefent, waardoor de dienst binnen het toepassingsgebied van art. 32 van de Grondwet valt.

Het Hof vervolgt met te wijzen op de definiëring van de term bestuursdocumenten in artikel 32 van de Grondwet. Ze volgt verzoekende partijen waar deze in de procedure aangaven dat deze notie een zeer ruime draagwijdte geniet, waardoor ook documenten die door Delcredere worden ontvangen of geproduceerd, binnen het toepassingsgebied vallen. De Ministerraad werd niet gevolgd waar ze stelde dat de openbaarheid van bestuur een band moet vertonen met het bestaan van eenzijdige bestuurshandelingen. Het Hof meent dat een bezit van documenten volstaat om onder het toepassingsgebied te vallen.

In het arrest herinnert het Hof aan het principe dat beperkingen op grondrechten een redelijke verantwoording behoeven en geen onredelijke gevolgen mogen veroorzaken. Uitzonderingen op het recht op openbaarheid vereisen volgens het Hof een case by case beoordeling waarbij het belang van de openbaarheid moet worden afgewogen tegen het belang dat de uitzondering poogt te beschermen.

De maatregel van de Ministerraad doorstaat volgens het Hof voormelde toetsing niet. Het Hof erkent dat ondernemingen een rechtmatig belang hebben om confidentiële informatie af te schermen van het publiek maar stelt dat de Ministerraad niet kon aannemen dat alle documenten van de betrokken dienst van dermate confidentiële aard zijn dat volledige onttrekking redelijk verantwoord is. Op aangeven van verzoekende partijen wijst het Hof op de bescherming die de uitzonderingsgronden uit de federale openbaarheidswet van 11 april 1994 reeds biedt, met name de mogelijkheden om aanvragen tot openbaarheid te weigeren of slechts partieel in te willigen en stelt dat de Ministerraad niet aantoont waarom dit kader geen afdoende bescherming biedt.

Het Hof beoordeelt de wettelijke regeling als een algemene en absolute uitzondering op het recht op openbaarheid die onverenigbaar is met het recht van de rechtsonderhorige om inzage in bestuursdocumenten te verzoeken. Het verschil in behandeling van rechtsonderhorigen dat de bepaling veroorzaakt, geniet volgens het Hof geen redelijke verantwoording en is onevenredig met het vooropgestelde doel.

Indien u vragen hebt over grondwettelijke materies, contacteer dan zeker ons kantoor voor een advies.