Artikel 301, § 2, eerste lid, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechtbank in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een persoonlijk onderhoudsgeld na echtscheiding kan toestaan ten laste van de andere echtgenoot.
Het bedrag van de onderhoudsuitkering dient ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken. De rechtbank houdt hierbij rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen baseert de rechter zich op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven.
Overeenkomstig artikel 301, § 7, eerste lid, Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank evenwel de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen het bedrag ervan niet meer aangepast is (tenzij indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen).
Verder bepaalt artikel 301, § 7, tweede lid, Burgerlijk Wetboek dat de rechtbank de onderhoudsuitkering na echtscheiding kan aanpassen, indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening-verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding die vastgesteld werd bij een gerechtelijke uitspraak gewezen vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen.