Een verhuurder kan een huurovereenkomst in de woninghuurwet opzeggen met een termijn van zes maanden, indien hij van plan is zelf werkelijk te gaan bewonen, dan wel te laten bewonen door bepaalde familieleden, zoals beschreven in artikel 3 § 2 van de woninghuurwet.
In de opzegging moet dan duidelijk vermeld worden welke personen er zullen komen wonen en wat de verwantschap is met de verhuurder.
Binnen een jaar na het verstrijken van de opzegging moet er effectief in het pand gewoond worden en de verhuurder of zijn familie moet er ook gedurende minstens twee jaar werkelijk en doorlopend blijven.
Dit gaf aanleiding tot een vonnis van het Vredegerecht te Aarschot waarbij ons kantoor betrokken was.
Onze cliënten zijnde de huurders kregen een opzegging voor gebruik van de woning door de zoon van de verhuurder.
Nadien bleek echter dat deze niet in de woning was komen wonen.
De gevolgen zijn dat de huurders gerechtigd waren op een vergoeding gelijk aan 18 maanden huur.
Dit kan ernstig oplopen en kan aanleiding geven tot zeer hoge bedragen.
In dit geval kende de Vrederechter meer dan 8.000 € vergoeding toe en diende de verhuurder ook nog gerechtskosten en intresten te betalen.