In het kader van een correctionele procedure voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven (beroep tegen vonnis Politierechtbank) werd volgende prejudiciële vraag gesteld:
“Schendt artikel 38 § 5 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu de rechter in toepassing van deze bepaling verplicht is om bij een veroordeling wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, verplicht is het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk moet maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter niet verplicht is om dit te doen, in geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29 § 1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer?”
De betwisting betreft de strafverzwaring die bij jonge bestuurders wordt opgelegd, door art. 38 § 5 van de wet van 16 maart 1968, door de Wet van 21 april 2007 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, toegevoegd op 1 september 2007, dat stipuleert:
“De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B.”
Artikel 38 § 5 van de wet van 16 maart 1968 bepaalt in het tweede en derde lid dat er twee uitzonderingen zijn, waarbij de dubbele sanctie bij jonge bestuurders niet geldt.
De Rechter is niet verplicht een verval van het recht tot sturen op te leggen, gekoppeld aan een herstelexamen, bij jonge bestuurders in geval van:
- een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden
- overtredingen van de tweede graad zoals bedoeld in artikel 29 §1.
De vraag dient beantwoord of het niet kennelijk onredelijk is dat een jonge bestuurder die geen verkeersongeval veroorzaakt, maar bijvoorbeeld een kleine snelheidsovertreding begaat, wel de strafverzwaring zou dienen te ondergaan, terwijl dit niet het geval is voor diegene die een verkeersongeval veroorzaakt met enkel lichtgewonden, of voor diegene die geen voorrang verleent of het stopbord niet in acht neemt (overtredingen van de 2e graad).