Om een procedure te starten bij de Raad van State moet elke verzoeker een belang hebben bij het aanvechten van een bepaalde beslissing.
Men stelt dan dat de bestreden beslissing voor de verzoeker griefhoudend moet zijn: het nadeel dat geformuleerd wordt door de verzoekende partij moet aan een aantal voorwaarden voldoen, met name het moet persoonlijk, direct, zeker, actueel en wettig zijn. Het kan van morele of materiële aard zijn.
Het belang moet voldoende geïndividualiseerd zijn; het mag geen actio popularis inhouden.
Het belang moet direct zijn; dit wil zeggen dat er een rechtstreeks causaal verband moet zijn tussen het ingeroepen nadeel en de beslissing die men aanvecht.
Het belang moet zeker zijn, met andere woorden het mag niet hypothetisch geformuleerd worden.
In verband met de wettigheid van het belang is er een interessant arrest van 25 juni 2019 nr 244 938 waarin de Raad stelde dat een verzoeker geen aanvaardbaar belang heeft bij het beroep in de mate waarin hij ermee beoogd dat na een vernietiging van het besluit tot gedeeltelijke intrekking van een besluit houdende de definitieve vaststelling van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, een nieuwe intrekking volgt en dat er dan mogelijk een nieuwe gunstigere bestemming aan zijn perceel wordt gegeven, wanneer het voor deze nieuwe gunstigere bestemming geenszins nodig is de bestreden intrekking te vernietigen.
Hetzelfde geldt wanneer de Raad van State een besluit vernietigt en er nog een uitvoeringsbesluit van dat besluit bestaat. Men heeft geen wettig belang bij het nietig verklaren van het besluit van de toezichthoudende overheid dat dit uitvoeringsbesluit vernietigt: zie ter zake arrest 17 oktober 2020 nr 248 .752
Het belang moet actueel zijn: dit wil zeggen dat het moet bestaan zowel op het tijdstip van het indienen van het beroep als op het moment dat de uitspraak gebeurt. De vernietiging moet dus een concreet voordeel opleveren.
Steeds meer zien we in de rechtspraak van de Raad van State verwijzingen opduiken naar het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd bij artikel 6, 1e lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zo wordt in het arrest van de Raad van State van 15 januari 2019 nummer 243 406 expliciet verwezen naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 juli 2018 inzake Vermeulen tegen België. In die zaak had de Raad van State voorheen het belang van de verzoekende partij niet aanvaard, hetgeen bekritiseerd werd door het arrest Vermeulen.