Op 2 oktober 2015 heeft de Raad van State voor het eerst een vergoeding van schade wegens een onwettige administratieve rechtshandeling toegekend. (RvS nr. 232.416)
In deze zaak werd door een bewakingsonderneming, die verzoeker in dienst wilde nemen, een identificatiekaart aangevraagd. FOD Binnenlandse zaken weigerde de toekenning van een identificatiekaart voor de uitoefening van bewakingsactiviteiten. De weigeringsbeslissing van FOD Binnenlandse Zaken werd in een arrest van 31 oktober 2013 (RvS nr. 225.305) geschorst, nu de Raad van State de onwettigheid van deze beslissing als ernstig middel weerhield. Naar aanleiding van het schorsing werd de weigeringsbeslissing door FOD Binnenlandse Zaken ingetrokken en werd er aan verzoeker een identificatiekaart afgeleverd. De procedure omtrent de eigenlijke nietigverklaring van de weigeringsbeslissing was dan ook zonder voorwerp geworden en hieromtrent werd geen uitspraak meer gedaan, zoals werd besloten door de Raad van State bij arrest van 24 juli 2014 ( RvS nr. 228.108)
Verzoeker stelde bij de Raad van State een vordering in tot schadevergoeding tot herstel conform artikel 11bis RvS-Wet nu de onwettige beslissing van de FOD Binnenlandse Zaken hem schade had berokkend. Verzoeker voerde aan dat hij door de weigering tot toekenning van de identificatiekaart gedurende een bepaalde periode een vergoeding had ontvangen die lager was dan deze die hij als bewakingsagent had kunnen ontvangen.
De Raad van State kende bij arrest van 2 oktober 2015 een schadevergoeding toe.
De Raad van State oordeelde, op basis van de voorbereidende werken van de wet van 6 januari 2014, dat een vordering tot schadevergoeding tot herstel kan worden ingesteld naar aanleiding van elk arrest waarbij een onwettigheid wordt vastgesteld, en niet enkel naar aanleiding van een vernietigingsarrest.
De Raad van State wees de vordering tot herstel van morele schade af, nu die volgens de Raad werd hersteld door het schorsingsarrest van 31 oktober 2015, de intrekking van de bestreden beslissing en de toekenning van de identificatiekaart.
De Raad van State kende echter wel een schadevergoeding toe voor de materiële schade, nu kon worden vastgesteld dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de vastgestelde onwettigheid en de door de verzoeker geleden schade, namelijk loonderving. De schadevergoeding betrof het verschil tussen de vergoeding die verzoeker op basis van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst had moeten ontvangen gedurende een bepaalde periode, en de vergoeding die hij gedurende dezelfde periode in werkelijkheid had ontvangen. Dit bedrag werd daarenboven vermeerderd met gerechtelijke intresten.
De schadevergoeding werd integraal toegekend en de Raad van State heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het bedrag te moduleren omwille van omstandigheden van openbaar belang.