Overeenkomstig art. 2 van de Woninghuurwet dient het gehuurde goed te beantwoorden aan de elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
Door de Koning werden de vereisten waaraan minstens moet worden voldaan vastgelegd in het Koninklijk Besluit (KB) van 8 juli 1997.
Conform art. 6 van dit KB dient het gehuurde goed ten minste voorzien zijn van:
Een eigen permanent toegankelijk tappunt voor water
Een gootsteen met een reukafsnijder, aangesloten op een afvoersysteem
Een eigen toilet, in of aansluitend bij het gebouw en het hele jaar bruikbaar
Een elektrische installatie goedgekeurd door een erkende keuringsinstelling
Elk woonvertrek moet elektrisch kunnen verlicht worden of ten minste voorzien zijn van een contactpunt voor stroomafname
Voldoende verwarmingsmiddelen die geen risico inhouden bij normaal gebruik
Een permanente toegankelijkheid tot de smeltveiligheden van de elektrische installatie van het goed
Indien de woning is uitgerust met een gasinstallatie dient ook deze installatie te zijn goedgekeurd door een erkende keuringsinstelling
Deze bepalingen zijn van dwingend recht, hetgeen betekent dat partijen hier in onderling overleg niet van kunnen afwijken.
Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd door de verhuurder, heeft de huurder twee mogelijkheden:
Ofwel wordt de uitvoering van de werken geëist die noodzakelijk zijn om het gehuurde goed in overeenstemming te brengen met de vereisten bepaald in het KB. In afwachting van de uitvoering van de werken kan aan de rechter een vermindering van de huurprijs worden gevraagd.
Ofwel de ontbinding van de huurovereenkomst met het bekomen van een schadevergoeding.
De Vrederechter van de plaats van het gehuurde goed is bevoegd om kennis te nemen van een dergelijk geschil.