De tweede ‘V’ van ...

De tweede ‘V’ van de nieuwe Wet op de Vennootschappen en Verenigingen (WVV)

Naast de hervorming van het vennootschapslandschap, worden eveneens een aantal aspecten voor de verenigingen door de nieuwe Wet gewijzigd.

De typevoorbeelden van deze verenigingen zijn de ‘vzw’ en de feitelijke vereniging, dewelke in artikel 1:2 en 1:6 van de WVV omschreven worden.

Binnen het toepassingsgebied van de WVV is het aldus mogelijk (en toegestaan) dat verenigingen commerciële activiteiten uitoefenen.

Evenwel is het steeds opletten voor de fiscus dewelke meekijkt langs de zijlijn en zal pogen de (hogere) vennootschapsbelasting proberen toe te passen wanneer een vereniging een quasi-exclusief commercieel doel nastreeft.

Ook winst maken mag, maar wat er met deze winst mag gebeuren, maakt een essentieel onderscheid uit tussen vennootschappen en verenigingen.

Hoewel verenigingen (ongestoord) winst mogen maken, geldt er wel een belangrijke beperking verenigingen mogen immers geen winst uitkeren aan hun leden.

Deze beperking dient echter zeer ruim geïnterpreteerd te worden, aangezien dit ook niet ‘vermomd’ mag gebeuren.

Dit houdt niet in dat verenigingen geen gratis diensten mogen leveren ten gunste van hun leden, maar hier is het belangrijk dat deze gratis dienstverlening binnen het statutaire doel van de vereniging valt. Wanneer een vereniging kosten zou terugbetalen dewelke vreemd zijn aan het maatschappelijk doel, lijkt het verbod op de winstuitkering overschreden te zijn.

Een duidelijk overzicht van de activiteiten en een helder (en correct) omschreven maatschappelijk doel zijn aldus onontbeerlijk. Tezamen met een (gepaste) voorzichtigheid wanneer er (vermogens)voordelen aan leden worden uitgekeerd, zowel op rechtstreekse als onrechtstreekse wijze.

Heeft u vragen omtrent de verstrekking van voordelen vanuit uw vereniging, contacteer ons dan voor een advies op maat.