Conform artikel 4.8.11, § 1 VCRO kan een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen door elke natuurlijke persoon of rechtspersoon worden ingesteld die rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen kan ondervinden ten gevolge van de vergunningsbeslissing.
In principe kan aldus door een vennootschap een vernietigingsprocedure worden opgestart tegen een vergunning, nu deze een rechtspersoon uitmaakt.
Wel wordt vereist dat het belang van de betrokken vennootschap bij de procedure in het inleidend verzoekschrift tot nietigverklaring wordt aangetoond.
Dit gebeurt door het nadeel van de vergunningsbeslissing voor de vennootschap of de hinder die zal voortvloeien uit deze vergunning, voldoende concreet en persoonlijk uiteen te zetten en waarschijnlijk te maken.
Bij een vennootschap is het aantonen van bepaalde hinder ten gevolge van een vergunningsbeslissing voor een vennootschap niet steeds evident.
Zo oordeelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen reeds in het verleden dat een vennootschap zich, ter staving van haar belang, niet kan baseren op visuele en esthetische hinder. De Raad oordeelde dat de betrokken vennootschap tevens geen nadeel kon ondervinden vanwege de aantasting van het residentiële en groene karakter van de verkaveling en van haar onmiddellijke omgeving. (RvVb, nr. A/2014/0379, 20 mei 2014)
De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde ook eerder dat een vennootschap geen ‘zintuigelijke hinder’ kon ervaren, namelijk bijvoorbeeld visuele hinder en geluidshinder. (RvVb, nr. A/2012/0193, 21 mei 2012)
Alleszins is het aan te raden om in het inleidend verzoekschrift tot nietigverklaring de hinder afdoende te omschrijven en op een persoonlijke wijze te betrekken op de vennootschap en haar activiteiten.
Indien het belang niet afdoende wordt aangetoond, kan de Raad voor Vergunningsbetwistingen de vordering tot nietigverklaring onontvankelijk verklaren wegens gebrek aan belang.