In een arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 7/2016 van 21 januari 2016 boog het Hof zich over de prejudiciële vraag die werd gesteld door de Correctionele Rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Eerdere rechtspraak oordeelde dat artikel 1382 BW niet toelaat dat aan een milieuvereniging, die is opgericht en in het rechtsverkeer optreedt ter bescherming het leefmilieu, een effectieve morele schadevergoeding wordt toegekend wegens schade aan het leefmilieu. De schadevergoeding die een milieuvereniging kreeg toegekend ging vaak niet verder dan een symbolische vergoeding van één euro.
Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat een dergelijke interpretatie van artikel 1382 BW inzake het toekennen van een schadevergoeding, een schending uitmaakt van artikel 10 en 11 van de Grondwet.
Deze interpretatie, die zich op algemene wijze verzet tegen het toekennen van meer dan één euro schadevergoeding wanneer afbreuk wordt gedaan aan het morele belang van een milieuvereniging wegens aantasting van het leefmilieu, maakt een inbreuk uit op de beginselen van de raming van schade in concreto. Daarenboven wordt afgeweken van het concept van een volledige schadevergoeding, zoals vervat zit in de bepaling van 1382 BW.
Het Hof oordeelt dat voor deze afwijking, in het geval milieuverenigingen beroep doen op 1382 BW, geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Het Hof stelt dat een dergelijke beperking de belangen van de betrokken milieuverenigingen, die een belangrijke rol hebben bij het waarborgen van het door de Grondwet erkende recht op de bescherming van een gezond leefmilieu, op onevenredige wijze aantasten.
Weliswaar kan de rechter, na een onderzoek van de schade in concreto, in een bepaald geval van oordeel zijn dat een morele schadevergoeding van één euro volstaat.
Het is dan ook essentieel dat de betrokken milieuvereniging overgaat tot een voldoende concrete en volledige omschrijving van de gevorderde morele schade, teneinde het toekennen van een schadevergoeding in concreto mogelijk te maken.