De vrijheid van meningsuiting wordt beschermd onder artikelen 19 en 25 van de Belgische Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Hoewel vrije meningsuiting een cruciaal recht is in een democratische gemeenschap, heeft de rechtspraak meermaals benadrukt dat het toch geen absoluut recht is. Dit wilt zeggen dat het recht niet onvoorwaardelijk is en dat er bepaalde meningsuitingen toch als strafbaar kunnen worden beschouwd. Er is een plicht om dit recht op verantwoordelijke wijze uit te oefenen.
Het publiekelijk beschuldigen, beschimpen of beledigen van individuen of het besmeuren van andermans reputatie kan dus niet zomaar beschermd worden onder het mom van “vrije meningsuiting”. Ook het aanzetten tot xenofobie en haat is niet toegestaan. Deze misdrijven kunnen strafrechtelijk worden vervolgd en slachtoffers kunnen via burgerrechtelijke weg een schadevergoeding bekomen.
Toch is en blijft de materie omtrent schending van het recht op vrije meningsuiting delicaat en zal de rechter in elke individuele zaak de proportionaliteit van het bestraffen of verbieden van een meningsuiting moeten afwegen. Vaak zullen nationale rechters zich dan ook baseren op de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.