Sedert de inwerkingtreding van de nieuwe echtscheidingswet op 01/09/2007 dienden de gerechtskosten in principe verdeeld te worden tussen de partijen voor zover de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van grond van een bewezen fout (art. 229 § 1 B.W.) of op gezamenlijk verzoek van de echtgenoten (art. 229 § 2 B.W.).
In beide gevallen konden partijen anders overeenkomen omtrent de verdeling van de gerechtskosten. Ingeval van een echtscheiding op grond van art. 229 § 1 B.W. kon de rechter bovendien anders beslissen rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.
Indien de echtscheiding evenwel werd uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten na een jaar feitelijke scheiding of na herhaald verzoek (art. 229 § 3 B.W.) werden de gerechtskosten daarentegen steeds ten laste gelegd van de eisende partij.
Bij arrest uitgesproken door het Gondwettelijk Hof op 21/10/2008 werd zulk verschil in behandeling inzake de verdeling van de gerechtskosten niet als redelijkerwijze verantwoord beschouwd en bijgevolg ongrondwettelijk.
Teneinde hieraan tegemoet te komen werd op 17/11/2009 een nieuwe wet inzake de kostenverdeling afgekondigd, waardoor art. 1258 Ger.W. wordt gewijzigd als volgt :
Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van art. 229 §2 B.W.
Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van art. 229 §1 o §3 B.W.
De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.