Tijdens de echtscheidingsprocedure blijft vaak één van de echtgenoten verder in de gezinswoning wonen, die meestal de gemeenschappelijke eigendom is van beide echtgenoten.
In het kader van de vereffening en verdeling na echtscheiding kan de echtgenoot dan ook een woonstvergoeding vorderen voor de periode dat de andere echtgenoot alleen in de gezinswoning heeft verbleven.
Zulke woonstvergoeding is principieel (en in geval partijen gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen) verschuldigd vanaf het instellen van de echtscheidingsprocedure – hetzij de datum van de eerste echtscheidingseis – tot aan de definitieve vereffening en verdeling van de tussen de echtgenoten bestaande onverdeeldheid.
De woonstvergoeding is dus niet verschuldigd vanaf de feitelijke scheiding noch vanaf het instellen van de vordering tot het bekomen van dringende en voorlopige maatregelen bij de vrederechter of diens beslissing tot maatregelen.
Dit betekent dan ook dat indien partijen jaren feitelijk gescheiden leven zonder dat er een echtscheidingsprocedure gestart is, de echtgenoot geen vergoeding kan vorderen voor het bewonen van de gemeenschappelijke gezinswoning door de andere echtgenoot.
Indien partijen gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen is een woonstvergoeding verschuldigd vanaf de datum van feitelijke scheiding van partijen.
De hoegrootheid van de woonstvergoeding komt overeen met de huurwaarde van de woning. Indien partijen niet overeenkomen over de huurwaarde, kan een onafhankelijke schatter de huurwaarde bepalen.
In welbepaalde gevallen kan uitzonderlijk de woonstvergoeding beperkt worden, doordat men het woonstvoordeel als de uitvoering in natura van de onderhoudsplicht tussen de echtgenoten en/of voor de kinderen beschouwd. Hieromtrent bestaat evenwel diverse rechtspraak en rechtsleer en dient men dan ook zulks geval per geval te beoordelen.