Overeenkomstig art. 301 §2 B.W. kan de rechtbank, bij gebreke aan overeenkomst tussen partijen, in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot.
De rechtbank kan evenwel het verzoek tot een uitkering weigeren indien men bewijst dat de verzoekende echtgenoot een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving heeft onmogelijk gemaakt.
Wat men onder ‘zware fout’ dient te verstaan wordt overgelaten aan de rechter.
De rechtspraak definieert de zware fout als een ernstige, zwaarwichtige, eenmalige of opeenvolgende tekortkoming door een echtgenoot, die aan de basis ligt van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk.
Zie: Van Roy, C. ‘Overzicht van rechtspraak (2007-2011) – De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting’, T. Fam. 2011/6, P. 113, nr. 7.